Kleiwissel_oefening

De oefening: De Klei wissel 

'Klei wissel oefening. Communiceren met gesloten ogen. Eerst voelen wat je ontvangt. Daarna ben je vrij om te beslissen of je er op doorwerkt of dat je de klei helemaal verandert. Houd je ogen steeds gesloten daarbij.
‘De Klei wissel oefening. Communiceren met gesloten ogen. Eerst voelen wat je ontvangt. Daarna ben je vrij om te beslissen of je er op doorwerkt op het stukje klei dat je ontvangen hebt of dat je de klei helemaal verandert. Houd je ogen steeds gesloten daarbij’.

 Het spel der ontdekkingen!

Voorbeeld van een inleiding tot een oefening met klei uit het boek ‘t Tijdloze Uur.

Doel:

  1. Het bevorderen van sociale interactie.
  2. Het versterken van het lichaamsgevoel.
  3. Het ervaren van geven en ontvangen.
  4. Het loslaten van “mijn” en “dijn”.
  5. Transformatie door voortdurende verandering.
  6. Besluitvaardigheid en zelf verantwoordelijke keuzebepaling.
  7. Non-verbale en verbale communicatie.
  8. Bevorderen van groepsdynamiek en het delen van uit gelijkwaardigheid.
  9. Bevordering van integratie van de kinderen in je groep, zowel actief als verbaal in het samenvoegen van de kleibeeldjes.
  10. B.L.R.H. (Bevordering van integratie van de Linker -en Rechter Hersenhelft)
  11. Door sociale interactie ontstaat eenheid in het groepsgevoel van de groep.

Er ontstaat een spelsituatie door middel van uitwisseling tussen de kinderen die in paren tegenover of naast elkaar zitten. Er is dan voornamelijk non-verbale communicatie. Alleen als de oefening is afgelopen kunnen de paren er met begeleiding van de groepsleerkracht over communiceren. Het lichaamsgevoel wordt versterkt door diverse manieren van bewegen en aanraken van de klei.

Als je als groepsleerkracht zelf meedoet
Dit kan eigenlijk alleen als er een oneven aantal kinderen in je groep zit.

Er is interactie tussen jou en de kinderen wanneer je eventueel zelf meedoet terwijl je tegelijkertijd de opeenvolgende handelingen verbaal aangeeft. Als groepsleerkracht houd je dan ook je eigen ogen gesloten wanneer je de oefening goed uit je hoofd kunt instrueren. Dit bevordert de vertrouwensrelatie tussen jou en de kinderen wat eveneens doorwerkt in de ontwikkeling van het zelfvertrouwen bij het kind.
Het creëert tevens een atmosfeer van ‘Welzijn’ in de groep van kinderen waarmee je werkt. Deze oefening doe je in de meeste gevallen als je al meer met deze oefeningen gewerkt hebt met de kinderen in je groep.
In de uitwisseling is het thema van geven (loslaten) en ontvangen (accepteren) aanwezig in non-verbale communicatie.
Het kind kan zelfstandig beslissen door te gaan met het eerder ontvangen stukje klei of de klei volledig te veranderen. Dit heet positieve destructie. Ieder kind heeft die mogelijkheid om toe te passen (gelijkwaardigheid). Het kind leert zelfstandig een beslissing te nemen en te vertrouwen op die beslissing.
Door de samenwerking worden innerlijke gedachten, gevoelens en ideeën op non-verbale wijze uitgewisseld. In de laatste fase vindt er ook verbale communicatie plaats als de kinderen al sprekend met elkaar iets uitwisselen zoals ze als paren gewerkt hebben.

Materiaal:
klei ter grootte van een tennisbal of iets groter en passend in 2 kinderhanden
kleiplankje 25 x 35 cm
Als de kinderen daarna nog een tekening maken:
papier 65 x 50 cm,
160 grams krijt 4 krijtjes (wit, sienna, blauw, zwart) tape tesaband

De Klei wissel

Een  voorbeeld van een speelse oefening in transformerend vormen

Bij deze oefening wordt niet gesproken behalve in de laatste fase wanneer je dat moment als groepsleerkracht aangeeft.

De kinderen zitten in groepjes van twee naast of tegenover elkaar. Op deze manier kunnen ze de kleistukjes per paar gemakkelijk onderling uitwisselen.
Indien het aantal kinderen in je groep oneven is kun je de klei uitwisseling samen met één kind doen die anders alleen zit.
Wanneer je de klei hebt uitgedeeld laat je de kinderen eerst hun stukje klei wat soepel kneden. Een kleiplankje komt hierbij goed van pas. Ze kunnen het stukje klei op het plankje gooien en er met hun handen op slaan. Daardoor wordt de klei heel soepel.

Vaak leidt dit in eerste instantie tot een wat drukkere werksfeer. Het is aan te raden dit even toe te staan.
In veel gevallen wordt het daarna rustiger in de groep wat goed werkt om een ontspannen sfeer in je groep te creëren.
Wat werkruis schept ook een activerende sfeer. Dit zogenaamde voorspel is tevens een gerichte manier om wat expressie mogelijkheid te geven aan de kinderen die bijna altijd enthousiast op het werken met klei reageren.

Daarna sluiten ze hun ogen en gaan ze met hun beide handen intuïtief kneden met de klei. Ze kunnen zich wel uiten via het slaan op de klei en het maken van geluiden met hun stem. Vooral als ze net na de wissel het kleiobject ontvangen hebben. Er wordt echter niet bij gesproken, zodat er onderling ook geen  oordelen  uitgesproken kunnen worden die verstorend zijn.

Jij geeft als begeleider / mediator de uitwisseling steeds aan door het woordje  wissel  uit te spreken. De wissel is in het begin iets sneller, maar wel zo dat de tijdsdelen steeds ongelijk zijn, om geen gewenning te laten ontstaan.
De tijdsdelen kunnen opeenvolgend iets langer worden. Misschien tussendoor nog eens één of twee keer iets sneller wisselen.

In de meeste gevallen duurt deze oefening niet veel langer dan 15 tot 20 minuten in totaal. Als je voelt dat het concentratieniveau groot is kun je de oefening langer laten voortduren. Bepaal zelf of je de kinderen de tijdsduur van de oefening van tevoren noemt.

Vertel hen duidelijk:
“Pakken jullie maar het kleiplankje en gaan jullie nu in tweetallen bij elkaar op de grond zitten.
Je gaat zo zitten dat je mij nog kunt zien. Nadat ik het woordje ‘wissel’ heb gezegd, geef je eerst het kleiobject aan elkaar.
Als je het kleiobject daarna ontvangen hebt, voel je het eerst goed in je handen.
Je gaat niet direct het stukje klei veranderen. Voel dit gedurende circa 8 tot 10 seconden, zonder er iets aan te veranderen.
Af en toe kun je ook met je handen stil zitten en alleen het kleiobject vasthouden. Je hoeft niet steeds actief te zijn.”

Bij de oefening de Klei-’wissel’ in paren, is het geven (loslaten) en ontvangen (innemen) een belangrijk onderdeel. Hierbij speelt het ‘mijn’ en ‘dijn’ een grote rol.
Na een aantal wissels vertegenwoordigen beide stukjes klei dan ook het klei-werk van de beide kinderen.
Ook het niet controleren met de ogen, maar alles op de tast voelen kan eventueel gepaard gaan met een stimulering van het visualisatievermogen van het kind.

De keuze van ‘doorgaan op…..’ of ‘veranderen in…….’ geeft een sterke stimulans dat het kind zelf bepaalt te veranderen en ontwikkelt daardoor het gevoel van zelfverantwoordelijkheid.
Evenals in de hier opvolgende gemeenschappelijke tekenoefeningen in hoofdstuk 9. (oefening 10 en 11), is het belangrijk de kinderen van tevoren duidelijk het verschil tussen ‘mijn’ en ‘dijn’ uit te leggen.
Dit is gericht op het leren omgaan met het gevoel van ‘mijn’ en ‘dijn’ in het loslaten van ‘mijn’ kleiobject en het aanvaarden en/of veranderen van ‘het andere’ kleiobject, het ‘dijn’. Het spel der ontdekkingen!

Instructie
Vertel het volgende duidelijk aan de kinderen:
“Het kleiobject is voor ‘jou’ maar niet van ‘jou’…. , en ook voor ‘jou’ en voor ‘jou’, maar niet van ‘jou’……, niemand bezit dus een van de twee kleiobjecten”.

Bij het woordje ‘jou’ en ‘jou’ wijs je steeds naar een ander kind, opdat het voor alle kinderen duidelijk is dat dit voor ieder kind geldt.
Dat de oefening geen bepaalde vorm of thema tot doel heeft, wordt duidelijk als je de ‘wissel’ uitlegt.
Wanneer je namelijk de laatste ‘wissel’ een keer meer of minder zegt, verandert het beeld steeds weer. De laatste ‘wissel’ bepaalt het eindbeeld.

Oefening 1
Zeg de kinderen: “Sluit je ogen maar, voel de klei in je handen en doe er mee wat je handen willen doen. Houd de klei wel op de plek in je handen of eventueel op het kleiplankje of de vloer”.
Je zegt van nu af aan steeds: “wissel”…………”wissel”……… “wissel”…………………..

“wissel”…………………..

kleiwissel

Jij bepaalt hoeveel keer je de kinderen laat wisselen
Nadat de kinderen gewisseld hebben van kleibeeldje, zeg je binnen 15 seconden af en toe, zacht tussendoor, de volgende zinnetjes:
” Ontspan achter je ogen”
” Laat je uitademing los”

Oefening 2
Tegen de tijd dat je de laatste ‘wissel’ uitgesproken hebt zeg je heel zacht, maar goed hoorbaar voor de kinderen:
“Houd je ogen nog maar even gesloten.
Breng het stukje klei met je beide handen naar je gezicht
en raak er zachtjes je voorhoofd mee aan.
Open dan één oog een heel klein beetje,
zodat je net iets van de klei en iets van je vingers ziet.
Kijk naar de lichte en donkere plekken van de klei en kijk ook naar je vingers, naar je huid, je nagels en wat je nog meer ziet.
Laat geleidelijk aan wat meer licht in je ogen komen.
Je ziet nu meer van de klei, kijk in de openingen en gaatjes in de klei en ontdek wat daar te zien is.
Kijk of je in dit half schemer een plek kunt vinden waar je veilig en prettig kunt zitten.
Zoek bijvoorbeeld een holte of scheur of een top van een heuveltje.
Wanneer je ogen helemaal open zijn laat je je handen met het kleibeeldje in je schoot rusten.
Blijf maar even zo zitten. Vanaf nu verander je niets meer aan het kleibeeldje.”

Hiermee is het praktische gedeelte van deze oefening voorbij. Wanneer je als groepsleraar daar de tijd voor wilt maken kun je als vervolg de dialoog laten plaats vinden. Je kunt echter ook besluiten na de oefening door te gaan zonder dat de dialoog volgt.

Na het werken in paren wordt het daarna een totaalwerkstuk. Er zijn verschillende manieren hoe de kinderen de kleivormen kunnen neerleggen. Dit staat in het boek beschreven'.
‘Na het beeldend vormen in paren wordt leidt dit proces tot een totaalwerkstuk. Er zijn verschillende manieren hoe de kinderen de kleivormen kunnen neerleggen. Dit staat in het boek beschreven’.

Je kunt naar keuze één of twee van de oefeningen, die hieronder staan, laten volgen en de kinderen zeggen:

  1. “Laten jullie nu, zoals je in tweetallen zit, de kleibeeldjes aan elkaar zien.
  2. Dan vertel je elkaar wat je in het laatste kleibeeldje ziet………………. Ook kun je elkaar vertellen wat je ieder meegemaakt hebt tijdens het uitwisselen van de klei……. (dit gebeurt dus niet klassikaal).
  3. Als laatste kun je ieder apart een titel of naam voor het kleibeeldje bedenken dat je in je hand hebt. De titel mag uit één tot hooguit drie woorden bestaan.”
    Na afloop hiervan kun je de kinderen ieder de gevonden titel, per kind, duidelijk laten zeggen. Daarbij vraag je het kind het kleibeeldje iets in de lucht op te houden, om het beter te tonen aan alle andere kinderen.
  4. “Leg het kleibeeldje maar naast je neer. Nu maak je een krijttekening met gesloten ogen, naar aanleiding van de belangrijkste ervaring die je beleefde tijdens het kleien met gesloten ogen. De tekening maak je met je hand waarmee je gewoonlijk niet schrijft. De tekening hoeft niet te lijken, dat kun je ook niet verwachten.” (Zie voor krijtjes onder hoofdstuk 11)
  5. “Leg het kleibeeldje maar naast je neer. Nu maak je een krijttekening met gesloten ogen, naar aanleiding van het kleibeeldje na de laatste wissel. De tekening maak je met je hand waarmee je gewoonlijk niet schrijft. De tekening hoeft niet te lijken, dat kun je ook niet verwachten.”
  6. a. “Verander de kleibeeldjes niet meer. Leg nu de twee kleiobjecten dicht bij elkaar en maak een samenstelling of composiet van de twee kleibeeldjes. Maak eerst verschillende standen met de kleibeeldjes ten opzichte van elkaar, om de juiste stand te vinden. Intussen vertel je elkaar wat je ziet in deze nieuwe samenstellingen. Aan de uiteindelijke samenstelling die je het beste vindt, geef je samen een gemeenschappelijke titel of naam. De titel bestaat uit hooguit drie woorden.”
    b. “Nu kunnen jullie alle bestaande enkele kleibeeldjes samenvoegen tot een groot gemeenschappelijk kleisculptuur. Dit kan op de grond of op een tafel.”
    c. “Jullie kunnen nu van de composieten die uit 4a voortgekomen zijn een groot, gemeenschappelijk kleisculptuur samenstellen. Dit kan op de grond of op een tafel.”
    De gezamenlijke oefeningen hebben een positieve uitwerking bij het ontstaan van natuurlijke/spontane etnische relaties.

 


  1. Gevoelscontact in diepe concentratie.